Wij zijn vertrokken en komen
niet terug mijn vader en mijn moeder
mijn broers en duizend anderen
in een trein geladen zijn wij
(uit: Guus Luijters – Sterrenlied)
Zoals op de pagina over Den Haag is beschreven, is op 18 augustus 1942 het eerste transport vanuit Den Haag met Joodse burgers vanaf Station Staatsspoor richting Westerbork vertrokken. De familie Raphalowiz zat in deze trein. Zij zijn op 19 augustus 1942 in Kamp Westerbork aangekomen. Een dag later, de 20e, is de woningsleutel afgegeven aan SS-Sturmmann Schmidt. Henri, Josephina en Marcel zijn niet lang in het kamp gebleven: weer een dag later, op 21 augustus 1942, worden ze al gedeporteerd naar Auschwitz.
Het transport van de 21e augustus 1942 is tussen zes en tien uur ‘s ochtends vertrokken en komt op 22 augustus in Auschwitz aan (bron: Kalendarium der Ereignisse im Konzentrationslager Auschwitz-Birkenau 1939-1945); gezien de vertrektijd ergens laat in de avond. Gegevens uit het Kalendarium: aankomst 22-8-1942, totaal 1008, M: 493, V: 515, geselecteerd mannen: 411, geselecteerd vrouwen: 217, vergast: 380.
Henri en Marcel Raphalowiz zijn, afgaande op de overlijdensdata, geselecteerd geweest.
In In Memoriam, samengesteld door Guus Luijters en Aline Pennewaard, staan enige nadere gegevens en een getuigenis van Jesaia Boas, die vanuit Den Haag in hetzelfde transport zat, maar de oorlog overleefde. Ik citeer enige stukken, ze geven een beeld van wat het gezin Raphalowiz meemaakte.1
Henri bezwijkt daar op 23 september 1942 aan ‘Herzmuskelinsuffizienz’, aldus de officiële verklaring in de beschikbare Duitse overlijdensakte. Zijn adres staat foutief vermeld als Allard Piersonlaan 15.
Deze overlijdensakte is beschikbaar bij het CBG in Den Haag.
Van het Auschwitz Museum in Oświęcim ontving ik kopieën van de akten van Henri en Marcel.
In de akte van Henri zijn (vergeleken met de CBG-akte) een paar namen NIET onleesbaar gemaakt.
Als Marcels beroep wordt vermeld: ‘Maler’, schilder, hij overleed op 29 augustus 1942 aan ‘Versagen des Herzens und Kreislaufes’.
Deze overlijdensdata staan ook zo vermeld in de Sterbebücher von Auschwitz, Namensverzeichnis M – Z.
Henri en Marcel zijn, afgaande op het vermelde in de overlijdensakten, wellicht overleden door een dodelijke injectie, of door een ‘medisch experiment’. Josephina komt niet voor in de beschikbare Sterbebücher. Dat betekent dat zij hoogstwaarschijnlijk meteen na aankomst door vergassing is overleden.
Omdat na de oorlog deze gegevens uit Auschwitz en andere vernietigingskampen voor de officiële instanties nog niet beschikbaar waren, is door het Ministerie van Justitie de Commissie tot het doen van aangifte van overlijden van vermiste personen ingesteld. Aan de hand van beschikbare gegevens is toen voor alle vermisten vastgesteld met welk transport ze naar welk vernietigingskamp zijn vervoerd. Aan de hand van getuigenverklaring is bepaald welke categorieën meteen na aankomst zijn vermoord, en welke categorieën zijn geselecteerd voor dwangarbeid. Van die laatste categorie is, ook weer mede gebaseerd op getuigenverklaringen, bepaald op welke dag ze uiterlijk zijn overleden.
Voor het transport van 21 augustus 1942 luidde de conclusie (samengevat):
Kinderen jonger dan 15 jaar, vrouwen in gezelschap van kinderen jonger dan 15 jaar of ouder dan 50 jaar zijn meteen na aankomst overleden. Alle overige vrouwen zijn overleden tussen de deportatiedatum en 30 september 1942. Mannen van 15 jaar en mannen ouder dan 50 zijn overleden tussen de deportatiedatum en 30 september 1942. Mannen tussen 16 en 50 jaar zijn overleden tussen de deportatiedatum en 31 oktober 1942.
Van Henri was de Duitse overlijdensakte bekend bij de Commissie, zijn overlijdensdatum is in overeenkomst met die akte vastgesteld op 23 september 1942. Van Marcel en Josephina was bij de Commissie niets naders bekend, hun overlijdensdatum is volgens de conclusie vastgesteld op 30 september 1942.
Het archief van deze Commissie wordt bewaard in het Nationaal Archief in Den Haag. Behalve notulen, verslagen en getuigenverklaringen bevinden zich in dit archief ook ongeveer 120.000 dossiers van personen die na de oorlog vermist werden en van wie het lot vastgesteld moest worden, zoals hierboven beschreven. Om een indruk te geven volgt hierna het dossier van Marcel Philip Raphalowiz.
In de Nederlandse Staatscourant van 20 juli 1950 wordt officieel meegedeeld dat door de Minister van Justitie aangifte is gedaan van het overlijden van Henri, Josephina en Marcel (en vele anderen), op de officieel vastgestelde data. Henri, Josephina en Marcel hebben hier volgnummer 47419, 47420 en 47421. (De afkorting O. is de plaatsaanduiding: Oświęcim.)
De overlijdensakten van het gezin Raphalowiz zijn op 20 oktober 1950 officieel ingeschreven in de Burgerlijke Stand van ‘s-Gravenhage.
Na de oorlog is door 1 persoon bij het Rode Kruis navraag gedaan naar het lot van de familie Raphalowiz, namelijk door de bovenbuurman van Allard Piersonlaan 162, de heer A.A.M. Holleman. Op 25 juni 1946 is hem schriftelijk meegedeeld dat Henri Raphalowiz was overleden. Kennelijk was de Duitse overlijdensakte van Henri toen al boven water gekomen. Voor zover bekend zijn er geen verzoeken om informatie gedaan door overige familieleden.
De vader van Henri, Philip, overleed in Sobibor, op 26 maart 1943. Van Henri’s broers en zussen overleed Salomon op 30 november 1943, en Daniël en Johanna op 6 maart 1944, allen in Auschwitz. Jenny overleed 2 juli 1943 in Sobibor.
Bij de volkstelling van 1947 woonden er nog twee leden van de familie Raphalowiz in Nederland. Eén daarvan was Alfred, hij kwam op 15 juli 1964 om bij een auto-ongeluk in Colmar, Frankrijk. De ander was diens zoon Julek Michel Raphalowiz, geboren Amsterdam 24 oktober 1935, overleden Amsterdam 15 mei 2010.
- Uit: In Memoriam, blz. 123 – 124. Guus Luijters en Aline Pennewaard, uitgeverij Nieuw Amsterdam, 2012:
De trein telde 20 wagons.
‘1008 Joden arriveren in een RSHA-transport uit Westerbork, 493 mannen en jongens en 515 vrouwen en meisjes. Na selectie worden 411 mannen en 217 vrouwen tot het kamp toegelaten en krijgen de nummers 60774-61184. De andere 380 gedeporteerden worden vermoord in de gaskamers. Als overlevenden zijn geregistreerd zes mannen waarvan vier mannen behoorden tot de leeftijdsgroep van 18-35 jaar en de beide anderen tot de leeftijdsgroep van 16-17 jaar.’
Uit de getuigenis van Jesaia Boas (Den Haag 1913): (…) ‘Wij liepen van Westerbork naar Hooghalen waar wij in een personentrein werden ingeladen. Er waren zelfs rijtuigen eerste en tweede klasse bij. De coupédeuren werden afgesloten en de trein vertrok in Oostelijke richting. Langs de route zagen wij overal wuivende landgenoten en er werden nog brieven uit de trein geworpen, waarvan enkele later zijn aangekomen, o.a. bij kennissen van mij. In Berlijn hebben wij enige uren oponthoud gehad en wij arriveerden ten slotte op 23 augustus 1943 (sic, moet zijn: 1942) in Auschwitz. Men liet ons de hele nacht in de wagons zitten en tegen circa 2 uur werden wij letterlijk uit de trein getrapt. Er was nog een dikke Joodse dame bij, die uit Indië kwam en die niet zo snel door het portier kon. Een S.S.-er ging achter haar staan en gaf haar een trap, waardoor ze uit de trein viel en dood bleef liggen. Haar zoontje van dertien jaar en zijn vader, die ouder dan 55 jaar was, zijn door de selectie heengekomen door op te geven dat ze respectievelijk vijftien en tweeënvijftig jaar waren.
Personen beneden de vijftien en boven de vijfenvijftig jaar gingen namelijk niet naar het Lager. Wij zijn toen met circa 150 man het Lager Auschwitz I binnengaan waar wij achter de keuken werden opgesteld.
Daar is de vader aan een hartverlamming overleden. Ik herinner me nog dat de muziek naast de keuken werd opgesteld en de werkcommando’s uitrukten. Wij moesten toen naar de effectienkamer en werden daarna ontluisd en geschoren. Vervolgens werden wij geregistreerd en kreeg ik nummer 60809.’ [↩]