In 1994 richtte Steven Spielberg de USC Shoah Foundation Institute for Visual History and Education (hierna: Shoah Foundation) op. Deze had als doel minstens 50.000 getuigenissen te verzamelen en op video vast te leggen van overlevenden en ooggetuigen van de Shoah. Tussen 1994 en 1999 werden 52.000 getuigenissen opgenomen. Op 3 juli 1996 werd de getuigenis opgenomen van Julek Raphalowitz1, de zoon van Alfred Raphalowiz. De getuigenissen kunnen niet on-line bekeken worden, maar alleen bij een aantal geselcteerde instellingen. In Nederland is dat het Joods Historisch Museum in Amsterdam. Liefst op afspraak kan men langskomen om een of meer getuigenissen te bekijken. Ik bekeek daar de getuigenis van Julek Raphalowitz, op 21 augustus 2015. Zijn getuigenis duurt bijna 50 minuten. Tijdens het kijken maakte ik aantekeningen over de inhoud. Ik heb deze ruwe aantekeningen gefatsoeneerd en geordend tot een verslag dat hierna volgt. Dit verslag kan de eigenlijke getuigenis niet vervangen, maar geeft een idee van de inhoud. De herinneringen lijken niet op alle punten te kloppen met gegevens die ik elders vond. Hier en daar laste ik als voetnoot een opmerking of aanvulling in.
Aantekeningen bij de Shoah-getuigenis van Julek Raphalowitz.
Julek begint met vertellen over de gezinssituatie2.
Zijn moeder3 heeft hij niet gekend, zij is overleden 6 weken na Juleks geboorte4. Zijn vader was kleermaker. Zijn tweede moeder was ook een Joodse vrouw. Zij heette Greet Hakker5. Ze woonden in de Vechtstraat6. Een buurmeisje kwam regelmatig spelen. Zijn grootvader woonde samen met een ongetrouwde tante. Grootvader had een wasserij. Thuis werd niet aan godsdienst gedaan.
Hoe of waarom is de familie naar Nederland gekomen? Een broer van grootvader7 was hem voorgegaan en had bericht dat hier aardige mensen woonden.
Juleks grootvader had een zaak op de Nieuwezijds Voorburgwal8, Julek kwam daar wel. Zijn 2e moeder was ook Joods.
Julek woonde in de Vechtstraat en heeft daar ook leren fietsen met klossen, omdat hij te klein was. De Vechtstraat loopt enigszins schuin omhoog daar reed hij vanaf.
Kerst en Sinterklaas werden thuis gevierd.
Heeft Julek iets gemerkt van een oorlogsdreiging?
Julek herinnert zich dat niet. Er zal ongetwijfeld over gepraat zijn. Het uitbreken van de oorlog heeft hij niet opgemerkt. Hij merkte in de oorlog wel bepaalde dingen. Zij zijn tot eind ’419 daar blijven wonen. Julek herinnert zich het marcheren van de WA door de straat. laarzen op de straat. Hij mocht eigenlijk niet kijken maar deed dat toch. Er is een brandbom gevallen schuin tegenover hun huis in de Vechtstraat10. Er was daardoor een enorme ravage. Het gezin heeft toen geschuild (na het loeien van de sirene) in de badkamer, die midden in het huis was. Het dragen van de Jodenster heeft Julek niet bewust meegemaakt. Hij zal het ongetwijfeld wel hebben gedragen, geen herinnering. Julek kwam niet veel buiten, en heeft daar geen antisemitische dingen meegemaakt
Eind ’41 was er een razzia die begon bij de Amstelkade en eindigde bij de Uiterwaardenstraat11. Toen was de overvalwagen vol. Bij de familie Raphalowitz was alles dicht en verduisterd. In huis waren ook nog 7 broers, van een vishandel uit de Uiterwaardenstraat, die zich daar verstopten. Na de razzia is het gezin ondergedoken, hoe het met de broers is afgelopen weet Julek niet.
Julek is ondergebracht op het Paedologisch Instituut aan de Vossiusstraat12. Hij is daar door een kennis, onderwijzeres naartoe gebracht. Een uitleg of afscheid kan hij zich niet herinneren. Zijn ouders zijn, waarschijnlijk met vervalste papieren, met de trein naar Zuid-Limburg gegaan. Van de Vossiusstraat herinnert Julek zich dat hij vanuit het huis via het schoolplein, door een houten poort, in het Vondelpark kon komen, dus zonder over de weg te hoeven gaan. Dat was ook gevaarlijk, er reed een tram dwars door het Vondelpark.
In het Vondelpark werd door de kinderen gespeeld. In het instituut kregen ze goed te eten en te drinken. Het was een gereformeerd instituut, voor en na het eten en voor het naar bed gaan werd er gebeden en er werd gedaan aan bijbellezen.
De andere kinderen die er waren moeilijke, agressieve kinderen, er was er zelfs een bij die constant in een cel woonde. Het waren er een stuk of 60, 70. Jongens en meisjes.
School was daar intern, er werd geslapen op een slaapzaal. Kleding werd door het instituut verstrekt, op zondag werd er schoon goed neergelegd. De pas gewassen kleding rook lekker. Het eten was genoeg maar karig. Als je je best had gedaan kreeg je iets extra’s.
Er zijn geen herinneringen aan contact met de ouders gedurende het verblijf.
Op gegeven moment is Julek (die gehandicapt was, moeilijk liep en daardoor opviel) in het Vondelpark door iemand herkend. Daar schrok men toen zó van dat buiten spelen niet meer kon. Julek kon daarna spelen/pauzeren op het platte dak van het instituut, zonder de andere kinderen.
Er is na die herkenning inderdaad een overval op het instituut geweest. In de naaste omgeving woonden allemaal mensen van de Grüne Polizei en de NSB. Die zijn komen kijken. Tijdens die overval is Julek door het Vondelpark naar een ander adres gebracht, waar hij een week is gebleven. Julek weet niet waar dat was.
De school was intern, Julek heeft daar geen herinnering meer aan. Er is volgens Julek flink wat geld voor de onderduik betaald, allemaal vooruit. Hoeveel er betaald is weet hij niet, maar het was een grote som geld.
Julek herkende zijn vader niet meer, na de oorlog. De bevrijding herinnert hij zich, Canadese tanks stonden in het Vondelpark, naast de deur. Hij kreeg snoep van de soldaten. Zijn ouders kwamen hem na de bevrijding ophalen, een huis in Amsterdam hadden ze niet meer, ze zijn naar Limburg gegaan, naar Heerlen13. Na de oorlog heeft Julek nooit meer contact gehad met mensen van het Paedologisch Instituut. In Limburg is er een nieuw leven opgebouwd.
Julek kon in die periode nauwelijks meer lopen, zijn voeten/spieren waren vergroeid. Tijdens de oorlog kon er niets aan gedaan, dat was te gevaarlijk. Hij moest geopereerd worden.
Van de verdere familie weet hij alleen dat ze er na de oorlog niet meer waren. Juleks vader Alfred was met zijn zevenen thuis, hij was de jongste. Men was getrouwd, met kinderen. Ze zijn allemaal weggehaald. In het gezin werd daar niet over gesproken, het onbekende lot van de familie. Men kon dat niet achterhalen. Julek denkt dat zijn ouders het standpunt hadden dat het leven verder gaat en dat ze een nieuwe start moesten maken.
Julek werd in Limburg opgenomen in een katholiek ziekenhuis, de nonnen wilden hem bekeren, maar Julek is niet katholiek geworden, zijn ouders hebben daar een stokje voor gestoken, ze vonden dat hij van oorsprong Joods was en dat dat ook zo moest blijven. Kerst en Sinterklaas werden gevierd, maar ook Chanoeka, met cadeautjes en zo.
Op ongeveer zijn 12e is Julek aan zijn voeten geopereerd, daarna kon hij goed leren open. In die periode (3 maanden plat liggen) kreeg hij privéonderwijs. Er kwam thuis een onderwijzeres.
In ’49 keerde het gezin terug naar Amsterdam. Er was weer een woning, en zijn vader is daar verder gegaan met zijn onderneming14.
Vóór de oorlog woonde het gezin ook in Zandvoort15, waar zijn 2e moeder vandaan kwam. Ook werd gedacht dat de zee en de zeelucht goed zouden zijn voor de ziekte van Julek.
Juleks ouders zaten in de oorlog in Heerlen, Limburg, bij een mijnwerkersgezin van 9 personen. Ze hadden daar alleen een kamertje, moesten overdag stil zijn en mochten alleen ‘s avonds en ‘s nachts tevoorschijn komen. Zelfs de kinderen in dat gezin wisten van niets. Ze hebben daar 2 1/2 jaar gezeten.
Over die tijd werd door de ouders naderhand ook niet meer gesproken.
Na de oorlog heeft Julek wel kennis gemaakt met die mensen. Aardige mensen. Na de oorlog woonde het gezin in het tuinhuis van een geconfisqueerd groot landgoed in Limburg16. De eigenaar was in de oorlog fout geweest. Vader was kleermaker, maar kon in Limburg niet goed aan de kost komen, daarom is men teruggegaan naar Amsterdam, naar de Churchilllaan, daar had vader de winkel aan huis, later in de Utrechtsestraat.
Amterdam was na de oorlog erg veranderd, de Jodenhoek was verdwenen. Als kind had Julek, door zijn handicap, weinig contacten, en ging naar de mytylschool. Hij kreeg individueel onderwijs. Julek werd weer geopereerd omdat zijn voeten toch niet goed ontwikkelden, dat duurde alles bij elkaar een half jaartje. Daardoor had hij ook een behoorlijke leerachterstand. Na de mytylschool kreeg hij werk als volontair op een beschutte werkplaats. Hij was toen 20 jaar en woonde nog thuis. Via mevrouw Wijsmuller kreeg hij een baan bij Rath & Doodeheefver, de behangfabriek. Als liefhebberij noemt Julek: schaken.
Julek is lang thuisgebleven, tot 1968. Daarna heeft hij 2 jaar op kamers gewoond, maar is daarna teruggekomen en heeft tot ca 1990 in de Maasstraat gewoond. Julek heeft een Joodse achtergrond, maar doet naar eigen zeggen niet aan godsdienst. Julek bezoekt de synagoge alleen op hoogtijdagen.
Bij Rath & Doodeheefver werkte Julek op de administratie, als mechanisch rekenaar. Er waren nog geen computers. Na 26 jaar werken daar werd hij daar bij een reorganisatie ontslagen.
Via zijn oude werkgever bij de beschutte werkplaats, kreeg hij een tip om te solliciteren bij een bemiddelingsbureau voor gehandicapten zo is hij toch weer aan werk gekomen op een externe afdeling. Zo is hij bij het VU-ziekenhuis terecht gekomen, daar heeft Julek 5 jaar gewerkt. De sfeer daar was minder prettig, omdat hij ervoer dat zijn handicap voor een aantal collega’s aanleiding was om hem dat ook maar te commanderen.
Op verzoek is er toen voor hem gezocht naar ander werk, Julek kon toen bij de politie gaan werken. Julek werkt daar op het moment van het interview nog steeds, met veel plezier.
Julek praat liever niet over de oorlog. Als anderen erover spreken kan hij dat niet goed hebben en probeert hij het gesprek af te kappen. Het brengt nare herinneringe terug. Julek gaat 1 keer per jaar naar de Hollandsche Schouwburg, hij vindt dat moeilijk.
Hij komt naar eigen zeggen ‘overal’, doordat hij alleenstaand is gaat hij veel naar buiten voor contact. Julek ervaart daardoor wel (weer) een bepaald antisemitisme, zoals er op bepaalde plekken gesproken wordt, wat hij opvangt. Hij vindt dat storend. Een grote hobby is verder paardrijden, dat doet hij met veel plezier, al zo’n 25 jaar. Julek is lid van een vereniging, en rijdt elke week, soms twee keer in de week. En dan ook een weekend in de natuur in Drenthe.
Zijn tweede moeder is overleden in 195417 aan een ziekte. Zijn vader kwam in 1964 om bij een auto-ongeluk in Frankrijk18, tijdens de vakantie.
Julek eindigt met een persoonlijke wens:
Ik hoop dat de mensen hier wel tolerant blijven, en voor ons dat we hier gewoon kunnen blijven leven.
Dit was de eerste keer dat Julek zijn verhaal vertelde. Hij deed dat niet eerder omdat hij niet goed durfde of dacht niet geloofd te worden. Hij is blij dat hij het nu heeft kunnen vertellen. Hij voelt zich opgelucht en prettig, nu.
Er worden ten slotte nog een paar foto’s getoond. Een foto van de moeder van Julek, deze foto is ingekleurd. De foto is Julek erg dierbaar.
Een foto gemaakt bij het trouwen van een achterneef, de man links is zijn vader, in het midden bruid en bruidegom. De persoon rechts weet Julek niet.
Een foto van het oude gebedenboek van zijn grootvader, uit 1870.
- Officieel was zijn naam Raphalowiz. Julek spelde zijn naam echter, ook in deze getuigenis, nadrukkelijk mét een t. Op deze pagina houd ik daarom deze spelling aan. [↩]
- Genealogische gegevens over Julek en zijn familie zijn te vinden op de pagina met de genealogie van de familie. [↩]
- Estere Laja Szanowska, geb. Lodz, 27 mei 1903, overl. Amsterdam, 9 december 1935. [↩]
- Amsterdam, 24 oktober 1935. [↩]
- Margaretha Hakker, geb. Amsterdam, 1 april 1896, overl. Amsterdam 11 augustus 1952. Margaretha Hakker was een dochter van Levie Hakker en Betje Velleman, die in mei 1943 omkwamen in Sobibor. [↩]
- Vechtstraat 152hs. [↩]
- Salomon Rafalowitsch, geboren Włocławek, 1 december 1859 [↩]
- wschl.: Nieuwezijds Voorburgwal 151hs. [↩]
- Zie voetnoot 11 [↩]
- Op 8 oktober 1940, op nummers 135 en 137. [↩]
- Julek vergist zich hier, of hij herinnert het zich verkeerd. Uit de persoonskaart van Alfred blijkt dat hij op 6 juli 1942 van de Vechtstraat naar Nieuwe Hoogstraat 2 III verhuisde, en op 9 september 1942 weer naar Vechtstraat 152hs. De verhuizing van Alfred (Greet en Julek bleven in de Vechtstraat wonen) is op het eerste gezicht misschien opmerkelijk, maar op 2 maart 1942 waren Greet en Alfred gescheiden. Hoogstwaarschijnlijk is dit een schijn-scheiding geweest, want volgens Julek zijn zijn ouders samen ondergedoken en op 11 december 1946 zijn Alfred en Greet in Amsterdam hertrouwd. Schijn-scheidingen kwamen in 1942 veelvuldig voor, maar dan bij gemengd-gehuwde echtparen, dus joods/niet-joods, dit om op die manier te proberen het lot van een van de echtelieden en eventuele kinderen (‘half-joden’) te verbeteren. Hoe het hier zit is en blijft onduidelijk. Wellicht is de razzia die Julek zich herinnert de grote razzia van 2 en 3 oktober 1942 geweest. Bij deze razzia zijn in Amsterdam en elders vele duizenden joden opgepakt. [↩]
- Vossiusstraat 56. [↩]
- Valkenburgerweg 27. [↩]
- Volgens de gegevens op de persoonslijst van Julek werd hij al op 24 september 1946 in Amsterdam ingeschreven. Ook volgens de gegevens op de persoonskaart van Alfred keerde hij al in 1946 terug naar Bloemendaal, Vijverweg 41, en inderdaad op 24 september 1946 naar Amsterdam, Amstel 149 III, daarna Churchilllaan 45hs. In 1950 werd het adres: Maasstraat 29 II. Wellicht is Julek met zijn moeder officieus langer in Heerlen gebleven terwijl Alfred in Amsterdam zijn bedrijf weer nieuw leven trachtte in te blazen. [↩]
- Koninginneweg 46. [↩]
- wschl.: Valkenburgerweg 27, Heerlen. [↩]
- Zie voetnoot 4. [↩]
- Colmar, 15 juli 1964. [↩]